Stelsels lineaire vergelijkingen en matrices: Lineaire vergelijkingen
Het begrip lineaire vergelijking
Stel dat \(x\) het getal \(3\) voorstelt en \(y\) het getal \(2\). Dan geldt bijvoorbeeld: \(x+1=6-y\). Dit betekent dat \(x=3, y=2\) voldoet aan de vergelijking \(x+1=6-y\). Voor de getallen #2# en #3# kun je nog veel meer vergelijkingen opschrijven waaraan ze voldoen.
In praktijk is de situatie andersom: \(x\) en \(y\) zijn onbekende getallen die voldoen aan de vergelijking \(x+1=6-y\) en we zijn uit op het vinden van de mogelijke waarden van \(x\) en \(y\). Met andere woorden we willen de vergelijking oplossen. Dit kan door herleiding, dat wil zeggen door steeds een vergelijking op te schrijven die eenvoudiger is dan de vorige en dezelfde oplossing heeft. In het gekozen voorbeeld kan de vergelijking herleid worden tot \(y=5-x\) en dat betekent dat bij een willekeurig gekozen waarde voor \(x\), zeg \(x=a\), de waarde van \(y\) gegeven wordt door \(y=5-a\).
Het gekozen voorbeeld is wel van een speciaal type: het is namelijk een lineaire vergelijking in \(x\) en \(y\). In deze sectie concentreren we ons op het geval van één lineaire vergelijking in één of meerdere onbekenden.
Lineaire vergelijking
Laat \(x_1,\ldots, x_n\) variabelen zijn.
Een lineaire vergelijking met onbekenden \(x_1,\ldots, x_n\) is een vergelijking die via elementaire operaties herleid kan worden tot een (lineaire) basisvorm \[a_1x_1 + \cdots + a_nx_n + b = 0\] waarbij \(a_1,\ldots,a_n\) en \(b\) reële of complexe getallen zijn. We spreken ook wel van een lineaire vergelijking in \(x_1,\ldots ,x_n\).
Onder een elementaire bewerking verstaan we haakjes wegwerken, hergroeperen van deeluitdrukkingen, het aan beide zijden van de vergelijking optellen en aftrekken van gelijke uitdrukkingen, of het aan beide zijden van de vergelijking vermenigvuldigen en delen met een getal ongelijk aan nul. We spreken van een elementaire herleiding als alle stappen in de herleiding elementaire bewerkingen zijn.
De uitdrukking links van het gelijkteken (\(=\)) heet het linkerlid of de linkerzijde van de vergelijking (hierboven is dat \(a_1x_1 + \cdots + a_nx_n + b\)) en de uitdrukking rechts ervan het rechterlid of de rechterzijde (hierboven is dat \(0\)).
De uitdrukkingen \(a_1x_1, \ldots, a_nx_n\) en \(b\) in het linkerlid van de basisvorm heten termen. Voor elke index \(i\) noemen we het getal \(a_i\) de coëfficiënt van \(x_i\). Termen waarin geen onbekende staat heten constante termen, of kortweg constanten (hierboven zijn dat de getallen \(b\) en \(0\)).
Een lijst van \(n\) getallen \(\rv{s_1,\ldots, s_n}\) heet een oplossing van de vergelijking als invullen van \(x_1=s_1, \ldots, x_n=s_n\) in de vergelijking een ware bewering oplevert. Alle waarden van \(x_1,\ldots ,x_n\) waarvoor de vergelijking waar is vormen de oplossing van de vergelijking.
Twee lineaire vergelijkingen heten equivalent wanneer ze dezelfde oplossingen hebben.
Als een vergelijking uit een ander herleid kan worden met behulp van elementaire transformaties, dan zijn beide vergelijkingen equivalent.
Door substitutie \(n=1\), \(a_1=2\) en \(b=3\) in bovenstaande basisvorm van een lineaire vergelijking krijg je \(2x_1+3=0\). Een oplossing van deze vergelijking is \(x_1=-\frac{3}{2}\). Het is zelfs de oplossing: er zijn geen andere.
We zeggen dan dat \(x_1=-\frac{3}{2}\) de oplossing is van de vergelijking \(2x_1+3=0\).
De vergelijking \(x_1+2=-(x_1+1)\) is een equivalente lineaire vergelijking en heeft dus dezelfde oplossing.
Er is geen unieke basisvorm: de vergelijkingen \(2x-2=0\) en \(x-1=0\) hebben beiden de basisvorm, maar zijn verschillend en kunnen toch door elementaire bewerkingen in elkaar overgevoerd worden.
\[ 2x-x=x+6\]
De vergelijking kan herleid worden tot #0\cdot x-6=0 # en is dus lineair volgens de definitie.
Het is een ontaarde situatie waarin de onbekende niet echt in de vergelijking voorkomt.
Overigens heeft de vergelijking geen oplossingen.
omptest.org als je een OMPT examen moet maken.